De gordijnen dicht
In de kamer waar je nu al drie
oneindig lange dagen bivakkeert,
tevergeefs een houding zoekt
daar zijn de gordijnen gesloten,
venijnig dichtgetrokken
door handen die snakken naar houvast.
Van zolder werden stoelen gesjouwd
oud, verweerd maar altijd paraat
om aan te schuiven bij feesten en partijen.
Ze huisvesten het publiek
dat huiverig kijkt naar het naderend einde.
Aan jou een plaats op de eerste rij, ter hoogte van de schoot
waarop zij jou nog niet eens zo lang geleden
troost en kalmte bood. Je durft er nauwelijks naar te kijken.
Tegenover jou, aan de andere kant van het bed
zit een vrouw. Ze schudt wel twintig keer haar hoofd,
slaat kruisen bij het leven.
Bij het hoofdeind zit je vader
hij streelt je moeders wangen
prevelt al wat nog gezegd moest
zachtjes in haar kleine oor.
Mensen lopen in en uit,
fluisteren, kijken, brengen eten,
uiten onmacht met een knuffel
Ze dempen alle licht en lucht
Als dit maar snel voorbij is
Je wangen kleuren rood
Je mag dit nooit meer denken, denk je nu
Maar later zul je weten,
geen mens is gemaakt voor het niets.